Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6040

Datum uitspraak2000-02-03
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 99/7732
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Vreemdelingenkamer __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 33a Vreemdelingenwet __________________________________________________ Reg.nr: AWB 99/7732 VRWET Inzake: A, wonende te B, eiser, gemachtigde mr. C.J. van Woerden, advocaat te Den Haag, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. J.W. de Graaf, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. Eiser, geboren op [...] 1956, bezit de Marokkaanse nationaliteit. Eiser is op onbekende datum Nederland binnen gereisd. Op 18 november 1992 heeft hij een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel 'verblijf bij Nederlandse partner C (hierna te noemen referente), waarna deze vergunning door verweerder is verleend. Op 18 november 1996 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlenging van de vergunning tot verblijf voor verblijf bij partner. Op deze aanvraag is door verweerder op 24 april 1998 afwijzend beslist. Eiser heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 22 april 1999 is eiser door een ambtelijke commissie gehoord. Op 17 augustus 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. 2. Op 26 augustus 1999 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. 3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 6 januari 2000. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich door zijn gemachtigde doen vertegenwoordigen. Verweerder heeft zich eveneens door zijn gemachtigde doen vertegenwoordigen. Tevens was referente ter zitting aanwezig. II. OVERWEGINGEN 1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. 2. Eiser stelt dat hij in aanmerking komt voor verlenging van een vergunning tot verblijf met als doel: 'verblijf bij Nederlandse partner'. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat nu verweerder hem reeds eerder een vergunning tot verblijf heeft verleend, na overlegging van een niet gelegaliseerde ongehuwdverklaring, verweerder zich thans ten onrechte op het standpunt stelt dat hij niet genoegzaam heeft aangetoond ongehuwd te zijn. Eiser heeft - naar zijn zeggen - nimmer tegenstrijdige verklaringen afgelegd, waaruit verweerder de conclusie kon trekken dat eiser nog gehuwd zou zijn. Voorzover verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt naar schriftelijke informatie verwijst, stelt eiser dat deze stukken nimmer zijn overgelegd, waardoor eiser de gelegenheid is ontnomen zich hierop voor te bereiden voor het gehoor voor de ambtelijke commissie op 22 april 1999. Voorts stelt eiser dat indien er twijfel bestond omtrent zijn huwelijkse staat, het op de weg van verweerder had gelegen de akte van ongehuwdverklaring te laten verifiëren door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. 3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet langer voor toelating in aanmerking komt. 4. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. 5. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard. 6. Het beleid inzake verblijf bij partner is neergelegd in hoofdstuk B1/3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994. Om voor toelating voor verblijf bij partner in aanmerking te komen dienen beide partners, ingevolge B1/3.2.2. van de Vc, ongehuwd te zijn. Het ongehuwd zijn moet met gelegaliseerde officiële documenten worden aangetoond. 7. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft de verlenging van de vergunning tot verblijf van eiser geweigerd om die redenen dat eiser bij de aanvraag van de vergunning tot verblijf met als doel 'verblijf bij partner', onjuiste gegevens zou hebben verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat niet geheel duidelijk is welke verklaring eiser in het verleden zou hebben verstrekt omtrent het al dan niet gehuwd zijn geweest. Uit het dossier valt niet af te leiden dat eiser zich ooit jegens verweerder op het standpunt zou hebben gesteld, met betrekking tot de aanvraag 'verblijf bij partner', dat hij gehuwd was. Verweerder geeft in het bestreden besluit naar aanleiding van telefonische informatie van 22 april 1999 van de Afdeling Burgerzaken van de gemeente B zelf weer, dat eiser bij zijn aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf voor verblijf bij partner op 18 november 1992 heeft verklaard dat hij in 1979 is gehuwd en in 1984 is gescheiden. Bij zijn verzoek om naturalisatie - daargelaten dat dit verzoek losstaat van de aanvraag tot verlenging van zijn vergunning tot verblijf - bestaat er onduidelijkheid over het al dan niet verloofd zijn of het hebben van een vriendin en niet over de huwelijkse staat van eiser in de periode van zijn aanvraag voor een vergunning tot verblijf voor verblijf bij partner. Evenmin is uit de schriftelijke informatie van de Vreemdelingendienst B af te leiden dat eiser ten tijde van zijn aanvraag was gehuwd. In zoverre is niet gebleken dat eiser in het kader van zijn aanvraag onjuiste informatie heeft verstrekt en berust het bestreden besluit op een ondeugdelijke grondslag. 8. Het beroep is mitsdien gegrond. 9. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1420,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van f 710,- en wegingsfactor 1). 10. Op grond van artikel 8:74, eerste lid, Awb dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. III. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep gegrond; 2. vernietigt het bestreden besluit; 3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt; 4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon; 5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad f 225,-. IV. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open. Aldus gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2000, in tegenwoordigheid van mr. D.M. Grot als griffier. afschrift verzonden op: 24 februari 2000